De Ginkel: een eeuwenoud landbouwgebied

De hoogtekaart toont dat smeltwater van de gletsjer in het bekken van Otterlo zich ten zuiden van ‘Mossel’ zijdelings een uitweg heeft gebaand door de stuwwal Lunteren- Reemst (Figuur 2). Het smeltwater liep in westelijke richting naar De Ginkel en vandaar naar het zuiden, via het Renkums Beekdal, op de grens tussen de Spoelzandvlakte van Wolfheze en de stuwwal Wageningen-Lunteren, naar het dal van de Rijn. De ‘Renkumse Beek’ was dus op het eind van de voorlaatste ijstijd een gletsjerbeek. Hij moet regelmatig grote hoeveelheden water hebben afgevoerd, waardoor het beekdal diep is ingesneden in de voet van de stuwwal.

Toen het smeltwater van de gletsjer in het bekken van Otterlo door de stuwwal Lunteren-Oud Reemst brak, moet veel zand zijn mee gespoeld naar het Renkums Beekdal. Dat zand heeft de waterafvoer van het noordwestelijk deel van het beekdal geblokkeerd, waardoor bij De Ginkel een meer is ontstaan. Op de bodem van dat meer is een leemlaag afgezet die nog steeds is terug te vinden in de bodem. Door deze leemlaag kan het regenwater slecht wegzakken naar het dieper gelegen grondwater. Daardoor heeft De Ginkel, te midden van droge zandgronden, relatief gunstige condities voor de landbouw. Op een kaart uit 1570 (Figuur 3) is De Ginkel weergeven als een groen gebiedje te midden van een grote gele zandvlakte.

Het grondwater van de Ginkel stroomt tegenwoordig over de ondergrondse leemlaag naar een aantal ondiepe plassen (Kreelsche Plas, Plas van Gent, Heidebloemplas) en vandaar via een gegraven sloot naar het bos ten oosten van De Ginkel. Daar zakt het water over de rand van de ondergrondse kleilaag dieper weg om ten zuiden van de snelweg A12 weer boven te komen in de gegraven sprengen van de Molenbeek.