Schrijvertjes

Op een warme dag in februari waren ze er weer: de zwart-glanzende kevertjes, krioelend op het spiegelend oppervlak van de beek. Ik ben altijd blij als ik ze weer zie. Schrijvertjes verkondigen het voorjaar en bewijzen bovendien dat het nog goed gaat met de kwaliteit van het water. Aanvankelijk zijn het er nog weinig, maar later in het jaar brengen ze met duizenden tegelijk de beek aan het trillen.

Tijdens excursies mag ik graag van alles over ze vertellen. Hoe ze, met hun buik in het water blijven drijven dankzij hun waterafstotende dekschilden. Dat ze zich met hun behaarde achterpoten razendsnel kunnen voortbewegen. Dat ze vier ogen hebben, waarmee ze tegelijk onder en boven water kunnen kijken. Dat ze met hun antennes aan trillingen van het water voelen wanneer en waar er wat te eten valt. Dat ze leven van kleine beestjes die in het water zijn gevallen. Dat ze bij gevaar wegduiken met een luchtbel aan hun achterste. Maar dat ze ook uitstekend kunnen vliegen. En dat ze …..

Soms – terwijl het gros van het gehoor mijn betoog welwillend ondergaat – begint iemand over een ‘krinkelend, winkelend waterding’ en een ‘zwart kabotseken’. Doorgaans een dame op leeftijd. Ik haak er graag op in, want achter in mijn excursiemap weet ik het gedicht dat met deze woorden begint. Mijn generatie heeft het op school – al of niet met tegenzin – gelezen en prompt weer vergeten. Alleen het begin is bij een enkeling nog blijven hangen. Maar wat een ‘kabotseken’ is en hoe het verder gaat …?

‘Het Schrijverke’ is in 1858 geschreven door Guido Gezelle, een Vlaamse priester. In zijn thans ouderwetse bewoordingen bevraagt hij de diertjes wat hen beweegt. Zijn taal behoeft wellicht wat uitleg, maar de verzen lopen nog steeds zo soepel als een schrijvertje.
Probeer het maar.

Het Schrijverke (Gyrinus natans)

O Krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ‘t waterke gaan!

Gij leeft en gij roert en gij loopt zoo snel,
al zie ‘k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zoo wel,
al zie ‘k u geen ooge, geen één.

Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?

Gij loopt over ‘t spegelend water klaar,
en ‘t water niet meer en verroert
dan of het een gladdige windtje waar,
dat stille over ‘t waterke voert.

O schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, –
met twintigen zijt gij en meer,
en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: –
Wat schrijft en wat schrijft gij zoo zeer?

Gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet,
gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg;
geen christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg!

Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet?
Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet,
of ‘t water, waarop dat ge drijft?

Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
of is ‘et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
of is het u, schrijverken zelf?

En ‘t krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
en ‘t bleef daar een stondeke staan:

‘Wij schrijven,’ zoo sprak het, ‘al krinklen af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en leerend, te schrijven gaf,
één lesse, niet min nochte meer;

wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zoo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen Name van God!’

Guido Gezelle.
Uit: Vlaemsche dichtoefeningen, 1858.

Verklaring:
winklen: scherpe bochten maken
kabotseken: mutsje
geren: graag
spegelend: spiegelend
bediedt: betekent
kwietelen: kwelen
kapoteken: manteltje

Auteur: Stichting Renkums Beekdal

Stichting Renkums Beekdal is een initiatief van Staatsbosbeheer, IVN en de gemeente Renkum.